Het verhaal

Beauraing was in het jaar 1932 een plaatsje in de Ardennen met zo’n 2000 inwoners, een kerk, een jongensschool, twee meisjesscholen, en met een ruïne van een oude burcht, overblijfsel uit de geschiedenis. Op het einde van dat jaar gebeurde er iets dat de gemoederen van heel België en de omliggende landen in beroering bracht : Onze Lieve Vrouw verscheen hier aan 5 kinderen uit twee verschillende gezinnen.
De eerste verschijning vond plaats op 29 november 1932. Tegen de avond gaan Fernande (15 jaar) en Albert Voisin (11 jaar) samen met hun vriendinnetje Andrée (14 jaar) en Gilberte Degeimbre (9 jaar) hun zusje Gilberte Voisin (13 jaar) ophalen van school. Terwijl ze voor de deur van het pensionaat staan te wachten, ziet Albert plots een in het wit geklede Dame in de ruimte boven de Lourdesgrot zweven. Hij geeft een gil. Dan zien ook de anderen de witte gestalte. De zuster die de deur opent zegt vriendelijk dat een beeld niet kan bewegen. Angstig rennen de kinderen naar huis. De ouders vermanen hen om er vooral niet over te spreken. Maar de volgende middag weet heel Beauraing van het gebeuren.
Op 30 november, ’s avonds, weer rond 18:30, zien ze alle vijf de verschijning boven het spoorwegviaduct. Voor het eerst zien ze hoe schoon de verschijning is. Zoals gewoonlijk worden de kinderen niet geloofd. De zusters van het pensionaat waartoe zij behoren, verbieden hun erover te spreken en zelf willen de zusters er verder geen aandacht aan besteden. Maar dan bij de vierde verschijning, beweegt de H. Maagd zich naar het nieuwe gebouw van de zusters en blijft daar, onder de gebogen takken van de meidoornstruik staan. Zij opent haar handen bij wijze van groet, glimlacht en verdwijnt.
De kinderen zijn niet intern en de overste gebiedt hen, de volgende avond thuis te blijven. De kinderen gehoorzamen, maar brengen die nacht door in wenen en bidden. De verschijningen hebben hier steeds ’s avonds plaats, zodat er vele mensen bij tegenwoordig zijn. De eerst dagen scheen Maria de kinderen op te wachten, daarna verschijnt zij pas onder het rozenkransgebed. Als de kinderen Haar zien, gaan de stemmetjes hoger en vormen als het ware een geluid. Een paar honderd personen bidden vurig mee, temidden van een zuivere stilte. De zusters die dit horen, vragen zich angstig af wat hiervan te denken. Onderhand houden zij zich stipt aan de orders van Mijnheer de Deken: het hek blijft gesloten en zijzelf verschijnen niet.
Dan komt de 8e december. Reeds in de vroege morgen gaat een grote mensenmassa te communie. Na deze vroegmis is het een ware processie naar de meidoornstruik. Er zijn autobussen uit Charleroi, Mézière, Givet, Namur, St. Hubert en Brussel en er hebben extra treinen gereden vanuit Dinant en de Ardennen. Om drie uur ’s middags is de plaats van de zusters stampvol, zo ook de straat. Bij de meidoornstruik is het een vuurzee van kaarsen. Toch worden de hekken weer gesloten, zij het met veel moeite, de kaarsen worden gedoofd. Om 6 uur komen de kinderen. Een kreet weerklinkt: “Zij is er !”. Zij vallen weer allen tegelijk op de knieën, bidden het Weesgegroet en vragen de H. Maagd te willen spreken. Doch geen woord, alleen een glimlach. Dan bidden zij het hele rozenhoedje en de verschijning blijft gedurende al die tijd zichtbaar. Er zijn zes doktoren, die de kinderen willen gade staan er ook proeven op uit oefenen. Zo laten zij een elektrische lamp aan hun ogen voorbij gaan. Een dokter steekt een van hen behoorlijk diep met een naald en een legt een brandende lucifer op de hand van het meisje, de lucifer brand op maar er is geen teken van gevoeligheid waar te nemen. Als de kinderen na afloop dit alles horen, zijn zij zeer verwonderd ; er is ook geen spoor van een brandplek te zien. De kinderen worden ook apart ondervraagd, maar er is geen verschil in de uitspraken. Op 21 december maakt zij zich bekend en zegt: “Ik ben de Onbevlekte Maagd”
Op 23 december; “Ik zou een kapel willen, opdat men hier ter bedevaart komt”.
Op 29 december hoort Fernande haar zeggen: “Bid, bid veel!”

Tijdens de laatste verschijningen, vanaf 29 december, zien de kinderen telkens tussen de tot groet geopende armen: een in lichtstralen gehuld Hart, dit is de reden waarom men Maria hier noemt: Moeder met het Gouden Hart.

Op 1 januari hoort Gilberte haar zeggen: “Bid altijd”. Dan op 2 januari zegt zij: “Morgen zal ik aan ieder van u iets bijzonders zeggen”. 3 januari is de dag van het afscheid en de dag, die gekenmerkt blijft door de belangrijkste mededelingen. Albert ontvangt een geheim, dat hij altijd heeft bewaard. Aan zijn zusje Gilberte geeft de H. Maagd De GROTE BELOFTE VAN BEAURAING : “IK ZAL DE ZONDAARS BEKEREN”

Heerlijke belofte van het Onbevlekte en daardoor zo machtige Moederhart, dat meelijdt met allen die bidden voor de terugkeer van hun dierbaren, omdat zij zo vurig verlangen weer een te zijn onder elkander in Liefde-tot-God. En als om Haar macht bekent te maken, zegt Zij tegen Andrée: “Ik ben de Koningin van de Hemel en de Moeder van God; bid altijd”

Aan Fernande tenslotte, die bij deze verschijning aanvankelijk niets waarnam en daarom langer door was gegaan met bidden, tot haar zegt Maria : “Houd je van Mijn Zoon ? … Houd je van Mij ? Offer je dan voor Mij op !” Allen horen zij Haar zeggen: ‘Adieu!’

Bron: marypages.com